De seljefløyte

Kenmerken en geschiedenis

Een van de twee fluiten die zowel open als dicht worden gebruikt is de Noorse  'Seljefløyte',  het wilgenfluitje. De andere is de Malinese lontore.  In Nederland is (vooral: was) het wilgenfluitje een eenvoudig, van wilgen- of lijsterbesbast gemaakt speelgoedje. Een recht takje zonder zijtakjes van zo’n tien cm wordt op de knie gelegd met het heft van zak- of aardappelschilmesje beklopt bij  het zing-zeggen van het fraaie lied:


Sip, sap, siepe,

Wanneer bistou riepe?

Te Meie, te Meie,

Als de veugeltjes legt eier:

Wat legt ze dan?

 Lêge, lêge doppen,  Kale, kale koppen,


Toen  kattien oppet diekien zat,

Zoute melk mit twiebak at,

Kwam een beuze hekse,

Dee wol 't kattien 't oor of bieten,

Hel of, half of,

Too het kattien 't oor af     

                                                                                                         

Na een aantal keren zeggen van dit lied is de bast los van het hout en kan een buisje bast tot fluitje gemaakt worden. Het restant takje kan als schuif gebruikt worden waardoor liedjes mogelijk zijn. In Noorwegen is het wilgenfluitje tot een veel serieuzer instrument uitgegroeid: een tak tot wel zeventig cm wordt de fluit en de aanblaasopening komt aan de zijkant (zie figuur). Daardoor wordt de fluit als een dwarsfluit vastgehouden en kan hij met de rechter vijsvinger worden afgesloten. Daardoor kan hij zowel als open fluit alle boventonen produceren, maar ook als gesloten fluit, een octaaf lager spelen en alleen de oneven harmonischen (even boventonen) weergeven. Daar bovendien de buis in verhouding tot zijn lengte erg nauw is kunnen veel boventonen gespeeld worden, tot wel negen stuks.

In de tabel is dat uitgerekend voor een theoretische  fluit, die open een grondtoon geeft van 100 Hz en dus dicht 50 Hz als laagste toon heeft (‘C’ genaamd). De tabel geeft zwart de open harmonischen en rood de gesloten. De intervallen zijn in cents (ȼ) weergegeven. (1200: octaaf, 1900: octaaf plus kwint, 700 kwint etc.). De tonen passen niet allemaal in ons toonsysteem: typisch is de septiem Bes/B, die ook het karakteristieke timbre van de alphoorn bepaalt.


De echte wilgenfluiten zijn erg moeilijk te conserveren en daarom worden ze nu vaak van pvc-buis gemaakt. Ons museum heeft er een van pvc met berkenbast eromheen voor een natuurlijke uitstraling en een paar van verdroogde wilgenbast. We maken ze graag in kinderworkshops.



De resulterend toonladder:


Share by: