De blokfluit

Kenmerken en geschiedenis

De blokfluit is waarschijnlijk  het bekendste blaasinstrument in de moderne samenleving. Hij bestaat, zoals alle blaasinstrumenten uit een generator om de lucht in trilling te brengen en een resonator om van die trilling een bruikbaar muzikaal geluid te maken. De generator maakt gebruik van een gerichte smalle luchtstroom en de blokfluit hoort daardoor in de Hornbostel-Sachsindeling tot de ‘gesloten aerofonen‘. De lucht raakt aan het trillen bij het blazen van die gerichte luchtstroom tegen een scherpe rand (het labium, de lip). Populair gezegd: de luchtstroom kiest willekeurig voor bijvoorbeeld binnen, daardoor wordt de druk daar hoger en dan wordt buiten aantrekkelijker enzovoort. In 1937 toont Sir James Jeans in ‘Science and Music’ een befaamde figuur waarop de luchtbeweging met rook zichtbaar wordt gemaakt. Het blijkt dat wervels daarbij een belangrijke rol spelen. De trilling brengt dan de luchtkolom in de buis in een staande golfbeweging met als langzaamste de grondtoon en daarboven boventonen, afhankelijk van de druk van de ingeblazen lucht. (Zie:’Trillingen en Golven* en de figuur hieronder).

De generator wordt gevormd door het snavelvormig cilindrisch begin van de buis waarin het blok geschoven is met een zodanige uitsparing dat de ‘kerfspleet’ gevormd wordt, die de luchtstroom op het labium richt. De vorm van de luchtkolom heeft in de loop der eeuwen wat wijzigingen ondergaan: de oudste nog bestaande fluiten dateren uit de middeleeuwen en renaissance. Een van de oudste exemplaren is middeleeuws en gevonden in een bouwput in Dordrecht (Huis te Merwede) en dateert uit de 15de eeuw. En eveneens in bouwputten is een aantal zogenaamde ‘eenhandsfluiten’ gevonden, een apart type uit de late middeleeuwen. 


De renaissaceblokfluit wordt gemaakt in één deel en heeft zeven vingergaten en een duimgat. Het zevende gat wordt verdubbeld ten bate van diegenen die hun linkerhand onder willen houden: ‘flûte à neuf trous‘ is de Franse naam. De luchtkolom is vrijwel cilindrisch en wijd, een vernauwing tussen het eerste en laatste vingergat met vaak nog een verwijding aan het eind. Zie de foto's.

Bestaande fluiten hebben meestal een bereik van een octaaf plus een sext, maar Sylvestro Ganassi, professioneel blazer, geeft in 1535 grepentabellen waarmee ruim twee octaven te spelen zijn (door een geschoold musicus). Een exemplaar dat zich in het Kunsthistorisch Museum in Wenen bevindt is veelvuldig onder de naam ‘Ganassifluit’ nagemaakt. Het is een luid instrument, meer geschikt voor solo- dan ensemblespel. Blokfluiten worden sinds die tijd in families gebouwd van contrabas (1,83m) tot en met ‘Gar Klein Flötlein’. Praetorius toont een ‘Ganz Stimmwerk’ met acht verschillende stemmingen. Vanaf de ‘grote bas’ in F. tot het ‘Klein Flötlein’ in g’’. Verreweg de meeste renaissanceblokfluiten (39 stuks) bevinden zich in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Er is een prachtige catalogus van uitgegeven: Seipel 2006.


In de loop van de 17de eeuw verandert de blokfluit van karakter; de boring wordt nauwer en sterker conisch: naar onderen toe versmallend waardoor de klank bescheidener wordt en de gaten dichter bij elkaar kunnen komen. De invloed van de bouwersfamilie Hotteterre, de makers en musici van Lodewijk de veertiende, is onmiskenbaar. Ook de dwarsfluit, hobo en fagot zijn door hun handen gegaan. De vernauwende boring maakt ook de intonatie beter en het bereik groter. Het instrument wordt vanaf ca. 1690 bovendien in drie delen gemaakt: kop, middenstuk en voet. Dat maakt subtiele aanpassingen in de boring mogelijk en de  -draaibare- voet maakt ook de verdubbeling van het pinkgat overbodig. Het wordt een echt ensemble-instrument. Vanaf ca. 1700 krijgt het instrument zijn specifieke barokprofiel met zeven vingergaten en een duimgat. De gaten voor de onderste drie tonen worden dan soms dubbel uitgevoerd om het spelen van halve tonen te vergemakkelijken; vooral op instrumenten van de in Engeland werkende Fransman Peter Bressan is dat te vinden. Na 1750 neemt het belang van de blokfluit snel af. De klassieke componisten zoals de zonen van J.S. Bach, Mozart en Haydn prefereren de flauto traverso, de dwarsfluit. In Oostenrijk blijft hij nog wat langer in gebruik. 


Museum Vosbergen heeft slechts een bescheiden collectie blokfluiten: een Romeins benen fluitje, gevonden in Servië uit de 3de eeuw, een paar bodemvondsten uit terpen: benen fluitjes, de oudste met runentekens bekrast, wellicht uit de 8ste  eeuw. Verder twee laat 18de eeuwse echte blokfluiten: een sopraanfluit uit ca. 1800, een Frans flageolet uit dezelfde tijd dus uit de nadagen van de blokfluit. De blokfluit overleeft de 19de eeuw in twee vormen: de flageolet en de czakan. De flageolet is van oorsprong een 18de eeuws kerfspleetfluitje, bedoeld om kooivogels tot zingen aan te zetten, dat in de 19de eeuw als amateurinstrument populair wordt. Twee vormen: de Franse flageolet met vier vingergaten aan de voorzijde en twee duimgaten achter. Circa 1800 wordt ook een Engelse versie ontwikkeld, onder meer door William Bainbridge, actief in Londen 1803-1834. Dit fluitje heeft zes vingergaten en maar een duimgat. De flageoletten zijn echt bedoeld voor amateurs: ze hebben een ‘sponge chamber’ met een sponsje voor het condenswater, een benen mondstukje tegen het bijten en ivoren knopjes tussen de gaten ter geleiding van de vingers! Bainbridge bedenkt ook een dubbel- en zelfs een tripleflageolet. 

De czakan is een blokfluitje dat vanaf 1800 in gebruik komt in Wenen en in Hongarije. Het krijgt van nul tot wel twaalf kleppen en wordt vaak ingebouwd in een wandelstok, wat trouwens ook met andere blaasinstrumenten gebeurt. 


Arnold Dolmetsch (1858-1940) was een Fransman, opgeleid als maker en restaurateur van klavecimbels en orgels was een gedreven onderzoeker van en speler  op historische instrumenten. Hij verhuist naar Engeland en in 1918 raakt hij zijn fraaie Bressan altblokfluit kwijt, die hij op het perron van Victoria street station laat staan. Dat brengt hem er toe reproducties te gaan maken, die uiteindelijk leiden tot een revival van de blokfluit. Door zijn inspanningen en die van zijn zoon Carl en tenslotte vele anderen is het nu het meest verbreide educatieve instrument onder andere op scholen. (De verloren Bressan wordt trouwens na enige tijd teruggevonden in het rommelwinkeltje aan de overkant van het station). In Nederland spelen Kees Otten  en Frans Brüggen een belangrijke rol bij de herintroducering van de blokfluit. Nog steeds wordt het instrument als een familie gemaakt, nu afwisselend in C en F.


Sadie, 1984

Hunt, 1962

Lasocki, 1993

Wikipedia: Recorder (musical instrument)

Seipel 2006

Share by: