De doedelzak

Kenmerken en geschiedenis

Doedelzakken bestaan zoals bekend uit een luchtzak, meestal van leer, die volgeblazen kan worden met de mond of met een blaasbalg en waar vervolgens een of meer rietpijpen (schalmeien) mee bespeeld worden. Van de pijpen is er altijd minstens een de melodiepijp met vingergaten en met een beperkt bereik, meestal een octaaf of een none. Daarnaast zijn er al of niet meer melodiepijpen en bourdons, met meestal een vaste toonhoogte. Bij de melodiepijpen kan men kiezen tussen een enkel (klarinet)riet en een dubbel (hobo)riet. De bourdons worden consequent van klarinetrieten voorzien maar bij de melodiepijp valt er een geografische scheiding op te merken: in Italië en ten westen daarvan heeft hij een dubbel riet en is hij meestal conisch, maar ten oosten is het een enkel riet en is de pijp op een uitzondering na cilindrisch. 


Doedelzakken hebben vaak namen verwant aan ons doedelzak: duda, of meervoud dudy (net als ‘bagpipes’ enkelvoudig gebruikt); het komt wellicht van duduk, wat pijp betekent in het Turks. Of iets dat met de geit te maken heeft: gaida in Macedonië en Bulgarije, gaita in Spanje, bock in Duitsland en Polen enzovoort of iets met leren zak er in (bagpipes). En er is een aantal varianten op symphonia, zampogna in Italië etc.


Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat in de oudheid al doedelzakken in gebruik waren, zijn er geen Griekse verwijzingen naar bekend. Terwijl de Grieken grote liefhebbers van muziek waren en er honderden afbeeldingen zijn van lieren, kithara’s en vooral van de aulos, is er niet een overtuigende van een doedelzak overgeleverd! De eerste vermelding is van Marcus Valerius Martialis (40-104) die in een van zijn epigrammen een 'ascaulos' noemt; askos is een leren wijnzak en aulos is een (dubbel)rietpijp. Daarna komt Suetanius (70-140) in zijn beschrijving van het leven van Nero waar hij vermeldt dat die o.a. op de ‘utricularius’ speelde en utricuculus is blaas. Daarna vernemen we eeuwenlang niets van doedelzakken tot in de Middeleeuwen waarin ze uitgebreid beschreven en ook vooral afgebeeld worden: in kermis- en kroegscenes van Jeroen Bosch en de Breugels zien we ze vaak, meestal samen met de draailier. 


In tegenstelling tot wat veel Nederlanders denken, zijn er behalve in Schotland in de wereld zeker honderd soorten in gebruik waarvan we er een paar afbeelden. Men veronderstelt dat het instrument oorspronkelijk uit India komt of uit Zuid-Iran en vervolgens toch via Griekenland en Italië naar West-Europa kwam maar ook naar Oost- en Zuid-Europa, Azië en zelfs naar Noord-Afrika. 

Afgebeeld zijn de mizwad en zugra uit Tunesië en Marokko. Van beide is de zak gemaakt van een hele geit. In Tunesië met het haar naar binnen, in Marokko naar buiten. Er zijn twee cilindrische melodiepijpen en geen bourdon, maar een van de pijpen kan als (hoge) bourdon worden gebruikt. Beide pijpen hebben een enkel riet en een eigen koeienhoorn. Ze zitten in de hals van de geit, de blaaspijp tussen de voorpoten, die zijn afgesloten met de hoorntjes in Marokko en in Tunesië met houten kegeltjes. Doedelzakken zijn niet diervriendelijk. Beide instrumenten worden gerekend tot de primitieve doedelzakken, dichtbij de oerinstrumenten.


De dudy uit Bohemen heeft een melodiepijp, cilindrisch met een enkel riet en een bourdon; een fraai ontwerp met karakteristiek omhoog gerichte koeienhoorns. De zak is genaaid uit een groot stuk huid. Oorspronkelijk was dat een hond of wolf, maar bij ons het is vervangen door een ander dier. Het feit dat een pijp conisch of cilindrisch is maakt veel uit: de laatste klinken zoals een klarinet een octaaf lager. Deze bourdon klinkt twee octaven onder de grondtoon van de melodiepijp; dat is de tweede toon van onderen. De dudy heeft een specialiteit: er is naast de standaard vingergaten; zes plus een duimgat een extra gat voor de rechterpink, dat met een messingring kan worden afgesloten. Als dat gat gesloten is, klinkt een lage toon door de hoorn, een octaaf boven de bourdon. Als die klinkt is het of de melodie stopt en daarmee kan staccato worden gesuggereerd. Dat kunnen doedelzakken van nature niet en veel instrumenten hebben daar creatieve oplossingen voor.

Dan gaida’s uit Macedonië en Bulgarijë. Beide weer van een hele dierenhuid, respectievelijk een schaap en een geit, nu met de bourdon in een van de voorpoten, de blaaspijp in de andere. De Bulgaarse is een afwijkend type: hij heeft een enkel riet maar wel een conische pijp, een unieke combinatie, waardoor hij hoog klinkt.


Het kleine instrument behoort weer tot de groep primitieve doedelzakken maar is (nog) niet geïdentificeerd. Hij heeft twee melodiepijpen die in een ’juk’ liggen: een houten beschermhuls die de pijpen beschermt maar ook de rieten in de zak. Ook het dier waar hij van is gemaakt is onbekend; het lijkt een grote rat of bever. Dit type doedelzak komt voor in Istrië, Dalmatië of India.


De Northumbrian smallpipe heeft vier bourdons en een eveneens cilindrische ’chanter’ met een dubbel riet; een kamermuziekinstrument met een zeer innemend timbre. Hij wordt met een blaasbalg gevuld zodat men er bij kan zingen. Op de smallpipe wordt ‘closed fingering’ toegepast: alleen het gat dat de gewenste toon voortbrengt is open, de rest blijft dicht. Bovendien is de melodiepijp aan het eind gesloten. Als alle gaten dicht zijn, stopt de pijp en zo kan men dus staccato spelen. Op doedelzakken waar dat geen gebruik is kan men noten met zg. ‘grace notes’, korte tussennootjes, van elkaar scheiden.

Alleen al in Frankrijk zijn zeker tien types doedelzakken in gebruik. Ons museum heeft er twee uit het centrum van het land, de cornemuse Bourbonnaise en de cornemuse Berrichonne, beide verraden in hun naam het departement waar ze thuishoren!


Tenslotte, wellicht ten overvloede, een Highland bagpipe uit Schotland en een variant ervan in Ierland.


De pijpen van een doedelzak zijn zoals vermeld schalmeien: ze worden met een riet tot klinken gebracht. Op de bourdons is dat altijd een enkel (klarinet)riet. De melodiepijp is ten westen van Italië conisch en het riet dubbel en ten oosten cilindrisch.


Baines 1995

Sadie 1984

Číp, Pavel Klapka, 2006

Share by: