De duduk

Kenmerken en geschiedenis

De duduk is een klein houten cilindrisch blaasinstrument, dat in Armenië en Azerbeidzjan algemeen bespeeld wordt. In Armenië wordt het als het nationale instrument beschouwd. Karakteristiek is het enorme dubbele riet (gamisj genoemd) waarmee het geblazen wordt. Traditioneel is het materiaal: abrikozenhout. Er zijn verschillende lengtes en dus stemmingen in gebruik.


Blaasinstrumenten met een riet bestaan in twee hoofdgroepen:

1. met een cilindrische boring: grotendeel overal dezelfde diameter;

2. een conische boring: vanaf het mondstuk met riet neemt de diameter toe.


Een omgekeerd conische boring komt bij rietgeblazen instrumenten niet voor.


De instrumenten van de eerste groep, waaronder de klarinet en ook de  duduk gedragen zich als een gesloten orgelpijp: de golven in de luchtkolom zien het riet als een gesloten eind waartegen ze weerkaatsen. Dat geeft een ‘knoop’ in het staande golfpatroon dat de toon voortbrengt. Het open andere eind van de buis wordt een ‘buik’. De laagst mogelijke toon, de grondtoon, levert dus een knoop bij het mondstuk en een buik aan het ondereind. Daartussen bevindt zich  een kwart golflengte, dus de golflengte is dus vier keer de buislengte.


De tweede groep, (hobo, fagot, saxofoon), gedraagt zich anders: door de asymmetrie wordt het staande golfpatroon als het ware samengetrokken, zodanig dat ook aan het open eind een knoop ontstaat. (Het is wat tegen intuïtief dat een wijder wordende buis voor golven een vast uiteinde blijkt te zijn). Dat geeft dus knoop-knoop en daartussen bevindt zich een halve golflengte en die is dus twee keer de buislengte.


Twee gevolgen: 

1. Instrumenten uit groep 1 klinken (ongeveer) een octaaf lager dan die uit groep twee met dezelfde lengte;

2. Instrumenten uit groep 1 blazen over naar k-b-k-b, dat is 3 x een kwart golflengte en de frequentie wordt verdrievoudigd: men hoort de duodecime, octaaf + kwint. De andere groep gedraagt zich als een snaar: verdubbeling van de frequentie, dus octaaf.


Het resultaat is dat klarinet, duduk, byrbine, maar ook panfluit en de gedekte orgelpijp een wat omfloerst, ingetogen timbre hebben. Vooral bij de duduk is dat opvallend hoorbaar: het lijkt of het melancholieke geluid van de duduk de geschiedenis ven het Armeense volk weerspiegelt. Een befaamd bespeler van het instrument is de Armeen Djivan Gasparyan.
Het woord
duduk is verwant met ons doedelzak, de boheemse doedelzak dudy. In het Turks betekent het fluiten.


Baines 1967

Buchner, 1971

Share by: