De fagot

Kenmerken en geschiedenis

Al in de zestiende eeuw komen basschalmeien voor, aangeblazen met een, meestal dubbel, riet die noodzakelijkerwijs erg lang en daardoor onhandig zijn, en om die reden dubbelgevouwen worden. Ze hebben namen als sordun (sordo = doof), dulciaan (dolce = zacht) en kortholt, wegens hun klank of afmeting. De meeste zijn in één stuk hout geboord, sommige conisch, sommige cilindrisch. Voor een type dat in meer stukken is vervaardigd wordt de naam fagotto, fagott of basson gebruikelijk. Sommigen menen dat de naam fagot afgeleid is van het Franse woord voor takkenbos: fagot, maar de vroegste fagotti bestonden niet steeds uit meer stukken. 

Behalve de onhandelbaarheid heeft zo’n laag instrument nog een bezwaar: de vingergaten komen zo ver uit elkaar, dat ze zonder truc niet bereikbaar zijn. De truc bij de fagot is deze: de gaten worden schuin geboord, waardoor ze aan de oppervlakte veel dichter bij elkaar zitten dan binnenin. Het hout wordt daarvoor extra dik gelaten waardoor o.a. de ene buis de andere overlapt: de “vleugel”.


De moderne fagot ontstaat in de 17de eeuw, waarschijnlijk door toedoen van de familie Hotteterre, de bouwers van het Franse hof. Hij bestaat uit 5 delen: de metalen ‘S’, de vleugel, de laars, de baspijp en de beker, die overigens helemaal niet wijder wordt. Als de zes vingergaten achter elkaar geopend worden klinkt een toonladder in G, een octaaf plus kwint onder de hobo. Het bereik wordt direct naar onderen uitgebreid tot B door middel van kleppen en twee duimgaten. Het achttiende-eeuwse instrument waar Mozart voor schreef had vier kleppen.


Ook bij de fagot ontstaat de behoefte aan kleppen voor de halve tonen: in 1800 had een modern instrument zes kleppen en in 1820 waren dat er acht of negen. In Frankrijk en Engeland blijft dit, meer of minder uitgebreid de standaardfagot. In Duitsland ontwierp de fagottist Almenräder (1786-1843) samen met de bouwersfirma Heckel in Biebrich een geheel nieuw instrument, nu bekend als de ‘Heckelfagot’ met tot meer dan 20 kleppen. De grotere en regelmatiger klank hiervan is in veel landen gewild, maar niet in Frankrijk. Het toepassen van Boehms principes (gaten op de akoestisch juiste plaatsen en (dus) overal kleppen) heeft bij de fagot nooit succes gehad. De zo karakteristieke gesluierde en wat geknepen klank blijkt daardoor verloren te gaan. Ook metalen instrumenten blijven een grote uitzondering.


Er bestaat een contrafagot, een octaaf lager dan de fagot, die al eeuwen het onderwerp is van experimenten. In de 18de en 19de eeuw genoot ook de fagottino, een kwart, kwint of octaaf hoger enige populariteit.


Baines, 1967

Langwill, 1971

Waterhouse, 1983

V.l.n.r. voorkanten fagot: Dulciaan, Moeck, Celle. Eén stuk hout met twee boringen. Kopie, J.C. Denner uit ca. 1700, Seyfrit, Canada, 1970 Goulding & Co, Londen, 1790
V.l.n.r. voorkanten fagot: Jacqes F. Simiot, Lyon, 1825. Boosey & Co, Londen, 1880. W. Heckel, Biebrich, 1903
Contrafagot E. Sioli, Milaan, 1900, voorkant fagot
Share by: