De harp

KENMERKEN EN GESCHIEDENIS

Harpen bestaan uit een meestal langwerpige klankkast met daaraan bevestigd een arm, hetzij onder een hoek, dan heet het een hoekharp, hetzij met de klankkast één geheel vormend in een boog, de boogharp. De derde zijde van de driehoek die zo ontstaat kan gevormd worden door een steunbalk of kolom. De naam harp is terug te voeren naar een indo-germaans woord dat tokkelen betekent. In Scandinavië is harpa de algemene term voor snaarinstrument.  De snaren zijn gespannen tussen de arm en de daar naartoe gekeerde zijde van de klankkast, zangbodem genaamd, en liggen in een vlak dat daar loodrecht op staat, dit in tegenstelling tot de lier, waarbij de snaren juist in een vlak evenwijdig aan de zangbodem liggen.. De bevestiging van de snaren aan de arm fungeert ook als stemmechanisme.


Harpen hebben, net als de lieren een lange geschiedenis: ze zijn o.m. afgebeeld op Soemerische reliëfs uit het derde millennium voor Chr. en op Egyptische muurschilderingen. Er zijn enige Egyptische instrumenten uit piramides (2000 jaar v.C) redelijk geconserveerd bewaard en bijvoorbeeld in het Louvre in Parijs te zien. De Grieken kenden de harp maar de lier was veruit hun favoriet. In Afrika zijn zowel harpen al lieren wijdverbreid zoals onder meer de elders besproken boogharp nandomo uit Congo maar de harp migreert ook naar het Oosten: in Birma is de boogharp saung gauk een erg populair en veel bespeeld instrument met een buitengewoon fraai uiterlijk.


Zoals de meeste  muziekinstrumenten bereikt hij Europa via Afrika en Spanje en krijgt vrijwel altijd de genoemde steunbalk of –kolom. De snaren van de harp worden altijd met de vingers van twee handen getokkeld. Extra tonen kunnen gemaakt worden door met de muis van de tokkelende hand tegelijk de snaar zacht op een mogelijk knooppunt (1/2, 1/3 etc.) aan te raken waardoor z.g. flageoletten ontstaan met toonhoogten  van een octaaf, een duodecime en een dubbeloctaaf boven die van de losse snaar.

Zoals alle instrumenten wordt ook de harp vooral in Europa verder ontwikkeld en krijgt o.a. meer snaren. Dat veroorzaakt problemen: wil men alle tonen uit het westers toonsysteem kunnen spelen dan heeft men 12 snaren per octaaf nodig en dat blijkt in de praktijk teveel. Harpen worden daarom meestal ‘diatonisch’ gemaakt: alleen de witte toetsen van de piano zijn aanwezig, maar door middel van diverse technieken kunnen ze verkort worden. Bij de ‘dubbelpedaalharp’, in 1810 gepatenteerd door de inventieve Franse harp- en pianomaker Sébastian Erard en gemaakt in zijn Londense vestiging gebeurt dat met draaibare schijfjes met twee pennen ‘fourchettes’, vorkjes, genaamd.


De schijfjes worden gedraaid met behulp van pedalen via een stangenmechanisme in de kolom en elke toon uit de toonladder heeft een pedaal. Het c-pedaal verstemt alle c’s etc. Elke snaar heeft twee schijfjes, elk goed voor een halve toonsafstand en elk pedaal heeft drie posities. Voor de c-snaren wordt dat: ces, c en cis. Onze ‘Grecian’ dubbelpedaalharp met gevleugelde caryatiden op de kolom, heeft serienummer 1473 en de eerste dubbelpedaalharp had nummer 1387, dus onze harp is een van de eerste, en is wellicht het oudste nog bestaande instrument. Een goed ontwerp: moderne concertharpen hebben een mechaniek dat tot in details gelijk is aan dat van Erard!

Wij tonen naast deze  dubbelpedaalharp een klein kinderharpje van een meter hoog en 30 snaren met een eenvoudiger systeem: de verstemming wordt verricht met manualen die zich aan de arm bevinden en is beperkt tot de tonen B en E die alleen een halve toon omlaag en C en F die alleen omhoog kunnen. Daarmee kunnen dus de toonsoorten worden bereikt met twee mollen en met twee kruizen. Dit harpje heeft (nog) geen fourchettes, maar de eerder gebruikelijke béquilles, krukjes (zie foto). 


Naast deze typen bestaan er volksharpen met nog eenvoudiger systemen. Ierland heeft een harptraditie vanaf ver voor onze jaartelling; het oudste exemplaar, de ‘Brian Boru harp’ stamt uit de 14de eeuw. Begin 19eeuw ontwerpt John Egan uit Dublin een lichtere versie en dat is de basis geworden voor de Ierse harp tot op heden. Wij tonen een ‘Ierse harp’, gemaakt door Geoffry Morley, een Londense maker die vanaf 1817 in Londen actief is en wiens zoon in 1890 de werkplaats van Erard overneemt. Deze harp is waarschijnlijk rond 1900 gemaakt, is een meter hoog en heeft 30 snaren. De snaren kunnen stuk voor stuk een halve toon hoger gemaakt worden met draaibare blaadjes (zie foto).


Sporadisch ziet men chromatische harpen, die wél alle 12 snaren hebben, onder meer een ‘kruissnarige’ harp met de snaren in twee sets, in vlakken iets gekanteld ten opzichte van elkaar. Tot in 1810 de harp in alle toonsoorten was te bespelen had hij in de Westerse muziekpraktijk een bescheiden rol. Bach, bijvoorbeeld heeft hem nooit voorgeschreven, Händel paste hem wel een paar keer toe, bijvoorbeeld in een harpconcert en Mozart schreef het gelegenheidsconcert voor fluit en harp. Pas in de loop van de 19de eeuw wordt het instrument een vast lid van het symfonieorkest. 


De Spanjaarden brachten de harp naar Latijns Amerika, waar de pedaalloze vorm een belangrijke stem heeft in de volks- en straatmuziek van onder meer Paraguay en  Venezuela.

Sadie 1984

Rensch, 1969

NANDOMO, BOOGHARP

Er bestaat een aantal typen getokkelde snaarinstrumenten: enerzijds de luiten met een klankkast en een hals waarop de snaren verkort kunnen worden, maar daarnaast is er een aantal zonder zo’n hals en daarvan zijn er ook weer verschillende typen. Als de snaren evenwijdig aan de zangbodem van de klankkast lopen heten ze citer of cimbaal als de snaren getokkeld worden en hakkeborden als ze met hamertjes worden geslagen. Als echter de snaren in een vlak liggen dat loodrecht op de zangbodem staat heten ze harpen. Op een enkele uitzondering na (de waji) zijn de snaren aan een kant aan de zangbodem (hier van slangenhuid) bevestigd en aan de ander kant aan een arm, die soms een hoek maakt met de klankkast (‘hoekharp’) en soms met de klankkast een vloeiende boog vormt (‘boogharp’).


De hier afgebeelde nandomo uit het Noorden van de Democratische Republiek Congo is zo’n boogharp. Boogharpen zijn een logisch vervolg op het primitiefste snaarinstrument: de muziekboog die al in prehistorische tijden in gebruik was en ze komen ook in veel historische culturen voor. De bekendste is wellicht de grote boogharp in gebruik in Egypte. Van een kleinere variant is een aantal exemplaren overgeleverd: het Louvre toont er twee uit ca. 2500 v.C. die vrijwel identiek zijn met onze nandomo. Daarbij valt op dat niet-Westerse volken veel minder drang tot innoveren hebben dan de Westerse: veel instrumenten in Afrika en Azië zijn honderden, soms duizenden jaren in vrijwel ongewijzigde vorm in gebruik gebleven. Ook deze vijfsnarige nandomo, die waarschijnlijk via Nubië en Ethiopië uit Egypte in Congo belandde is daar een voorbeeld van. Het is het instrument van het Mangbetu-volk. Hij wordt bij het bespelen meestal verticaal gehouden, met de snaren van de speler af. 


Het verspreidingsgebied van de boogharp strekt zich uit van Tsjaad, over de Centraal-Afrikaanse Republiek en Noorden van Congo naar Uganda. De algemene naam is kundu of kundi; nandomo is de Mangbetunaam. Noordelijk daarvan, Ethiopië, via Niger tot Mali domineert de lier. Westelijker in Ivoorkust en Senegal treft men harpen met een kam aan zoals de Kora uit Senegal en Kori uit Ivoortkust.


Brenner, 1989

Sadie, 1984

Share by: