De hobo

Kenmerken en geschiedenis

De hobo is in de 17de eeuw ontstaan uit de schalmei, voornamelijk door toedoen van leden van de familie Hotteterre, fluitendraaiers en muzikanten in dienst van het Franse hof. ‘Schalmei’ is de naam voor in principe alle blaasinstrumenten die met een riet tot klinken gebracht worden (riet in het Grieks: kalamos—cialamo—chalumeau—schalmei). Het riet kan enkel zijn, zoals op de moderne klarinet of dubbel, zoals op de hobo, en de buis kan cilindrisch zijn (klarinet) of conisch (hobo, saxofoon, fagot); alle mogelijke combinaties zijn in de praktijk toegepast. De Duitse Schalmei was een middeleeuwse, tot ca 1700 gebruikte, vorm: dubbel riet en een sterk conische buis. Het resultaat was een ‘buitenluchtinstrument’, nogal luid en schel van toon. Het was niet gebruikelijk het riet tussen de lippen te houden en zo de toon te beïnvloeden; het riet werd geheel in de mondholte gebracht en de lippen werden gesteund tegen een schijfje, pirouette genaamd, aan de top van het instrument. Het  resultaat was een doedelzakachtig geluid met weinig inbreng van de musicus.


De talrijke leden van de familie Hotteterre uit La Couture en Parijs speelden van ca 1600 tot ca 1750 in het orkest van de Franse koning en maakten zelf instrumenten; ze hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de blokfluit, dwarsfluit, hobo, fagot en doedelzakken. Zij realiseerden in feite de overgang van renaissance naar barok.


De Duitse Schalmei wordt slanker en minder conisch en het riet smaller en zachter met als gevolg een veel beschaafder instrument, haut-bois (luid hout) genaamd. Op instrumenten tot ca 1800 kan men een rudiment van de pirouette in de vorm van een platte schijfvormige bovenkant herkennen. Ook op veel volksinstrumenten komt men zulke rudimenten van die pirouette tegen. Het bereik wordt uitgebreid naar c met een open, gelede klep voor de pink van de onderste hand en, net als op de dwarsfluit wordt een gesloten klep voor de dis toegevoegd. Bij de fluit zit die op een draaibare voet waardoor de klep naar links of naar rechts gedraaid kan worden, afhankelijk van welke hand men onder hield. Op de hobo gaat dat door de c-klep niet meer en daarom wordt de disklep in duplo uitgevoerd en de c-klep krijgt een vlindermodel. Nog lang in de achttiende eeuw, als de linker disklep allang verdwenen is blijft die vlinder (op esthetische gronden?) gehandhaafd.


1) F. Richter, Amsterdam, 1730

2) J. Blockley, 175o, 'English straight topped model'

3) Anoniem, Duitsland 1820. Sellners 13 kleppen model

4) Guilliaume Triébert, 1840

5) J.W. Horak, Praag, 1840

6) Anoniem, Wenen? 1850

7) Anoniem, Duitsland, 1860


In de negentiende eeuw komt de volgende ontwikkelingsstap, weer in Frankrijk. De Duitse meubelmaker Wilhelm Triebert vertrekt te voet uit Hessen en arriveert in 1804 in Parijs, waar hij zich na een leerperiode in 1811 vestigt als muziekinstrumentendraaier en zijn naam verfranst tot Guillaume Triébert. Zijn hobo’s werden als superieur beschouwd en samen met medewerker Brod werd het model slanker gemaakt. Zijn zonen en opvolgers Frédérique en Charles nemen de werkplaats over en ontwikkelen de hobo in stappen, genaamd modèle trois, quatre, cinque en six tot çonservatoriummodel, de moderne hobo. Na de dood van Frédérique wordt de fabriek overgenomen door Gautrot ainé en daarna door Couesnon. 


In Duitsland is men behoudender, de grote ‘ui’ aan de top, die geen enkele akoestische functie heeft blijft er nog lang in de mode; sterker nog: in de Wiener Philharmoniker speelt men nog steeds op hobo van het model van Zuleger, Wenen; een model dat overal elders na 1850 niet meer te zien is. 

In de barok was een aantal ander typen in gebruik: oboe d’amore, met een peervormige beker en oboe da caccia. Nu is alleen de althobo nog in gebruik, merkwaardigerwijze Engelse hoorn genoemd hoewel hij noch Engels is, noch een hoorn. Vroeger, toen de klepsystemen nog eenvoudiger waren, maakte men hem gebogen of geknikt en met leer bekleed, tegenwoordig recht.


Bate 1975
Baines 1967


1) Oboe d'amore, kopie 1950

2) Jacques Albert, Brussel, 1890

3) Frédérique Triébert, Parijs, 1860

4) Carl Horn, Siegen, 1900

5) V.F. Cervený, Hradec Kralove, 1870

6) Althobo, Duitsland (?) onleesbaar, 1850


  • Hobo uit 1800 en later - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1800 en later, bouwer anoniem


    h01

    Materiaal: buxus/ivoor

    Lengte(mm): 552

    Kleppen: 2, messing, rechthoekig


    De hobo is door de familie Hotteterre in La Couture en Parijs ontwikkeld uit de wijdere ‘open lucht’ schalmeien. De noot D werd naar onderen uitgebreid met een C, maar omdat nog niet vaststond welke hand onder gehouden werd is de hefboom als zwaluwstaart uitgevoerd en werd de boven gelegen Dis in duplo uitgevoerd. Bij dit wat latere instrument is die duplo al verdwenen, maar uit estetische overwegingen is de C nog lang symmetrisch uitgevoerd. Voor F/Fis en G/Gis zijn dubbele gaten geboord. Op de hobo werkt dat wegens de nauwe boring heel goed.


  • Hobo uit 1820 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1820, bouwer anoniem


    h02

    Materiaal: buxus/ivoor

    Lengte(mm): 552

    Kleppen: 12, nikkel, rond


    Omdat dubbele vingergaten bij de hobo goed werken krijgt deze pas laat chromatische kleppen. Dit model met 12 kleppen, ontwikkeld door Joseph Sellner in Wenen heeft ook nog steeds een dubbel gat voor F/Fis.

  • Hobo uit 1850 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1850, bouwer anoniem


    h04

    Materiaal: ebben/nikkel/ivoor

    Lengte(mm): 570

    Kleppen: 12, nikkel, rond, 2 ringen


    De ontwikkeling van de hobo vindt in de negentiende eeuw vooral plaats in Parijs door de familie Triébert. Dit vermoedelijk Franse instrument is een voorbeeld.

  • Hobo uit 1920 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1920, bouwer anoniem, Frankrijk


    h08

    Naam: Musette (?)

    Materiaal: gekleurd buxus/nikkel

    Lengte(mm): 455

    Kleppen: 1, nikkel, rond


    Schalmeien zijn alle blaasinstrumenten waarin de trilling van de lucht gebeurt doormiddel van een riet, zowel enkel (klarinet), als dubbel (hobo). Het woord schalmei komt uit het Grieks: Kalamos = riet. In het Latijn wordt de K een sch-klank; Frans: Chalumeau, Duits Schalmei. Dit is een van de folkloristische schalmeien die naast de hobo zijn blijven bestaan. De naam is niet bekend.


  • Hobo uit 1900 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1900, bouwer anoniem


    h09

    Naam: Bombarde

    Materiaal: palissander/messing

    Lengte(mm): 318

    Kleppen: 1, messing, rond


    In Bretange is deze schalmei onder de naam Bombarde volop in gebruik, samen met de kleine doedelzak Biniou. Het heftige timbre maakt direct duidelijk wat de familie Hotteterre heeft bereikt!


  • Hobo uit 1840 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1840, bouwer Horak, J., Prag


    h10

    Materiaal: palissander/nikkel

    Lengte(mm): 566

    Kleppen: 13, nikkel


    Terwijl in Parijs de hobo steeds slanker en eenvoudiger wordt in de werkplaatsen van de gebroeders Triébert en Brod houdt men in Duitstalige landen lang de ‘ui’ aan de top in stand, een relict uit de achttiende eeuw zonder enige akoestische functie. Nog steeds mag men in de Wiener Philharmoniker alleen spelen op de archaïsche hobo van Zuleger!

  • Hobo uit 450 v. Chr. - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 450 v. Chr., bouwer anoniem


    h11

    Naam: Aulos

    Bouwer: Anoniem

    Bouwjaar: 450 v. Chr.

    Materiaal: middenvoetsbeen van een damhert

    Kleppen: 0


    De Aulos is een dubbelschalmei die al in de Cycladencultuur (millennia voor Christus) werd bespeeld en ook nog door de Romeinen, waar hij Tibia genoemd werd. Dit exemplaar dateert uit de klassieke periode (Aristoteles kan er op hebben gespeeld. Daar hij naar alle waarschijnlijkheid met een dubbel (hobo)riet bespeeld werd wordt hij in vele bronnen ‘hobo’ genoemd. Ten onrechte: de combinatie riet met een cilindrische buis maakt dat hij zich akoestisch gedraagt als een klarinet: klinkt een octaaf lager dan een fluit van dezelfde lengte en blaast over naar octaaf + kwint (de duodecime). Auloi zijn uiterst schaars: naast de complete exemplaren in het Louvre en het British Museum betaan er nog een handvol. Ons frangment is in de negentiende eeuw op Rhodos opgegraven. Onder de oude hangt onze kopie, net als de oude van middenvoetsbeentjes van damherten gemaakt. 


    Zie verder onderaan deze pagina extra uitlichting van de aulos.

  • Hobo uit 1840 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1840, bouwer Triébert


    h12

    Naam: Hobo

    Bouwer: Triébert

    Bouwjaar: 1840

    Materiaal: palissander/zilver

    Lengte(mm): 567

    Kleppen: 13, zilver, rond


    In 1804 emigreert Georg Ludwig Wilhelm Triebert naar Frankrijk en vestigt zich in Parijs eerst als meubelmaker en later als hobomaker en verfranst zijn naam tot Guillaume Triëbert.

    Later wordt hij bijgestaan door zijn zoons Charles en Frédéric. Hij wordt rond 1830 beschouwd als de beste hobomakers van Frankrijk. In de werkplaats wordt het instrument in stappen ontwikkeld tot systéme trois, quattre, cinque en six. Dit vroege exemplaar is van syséme trois.

  • Hobo uit 1900 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1900, bouwer Thibouville, J. Lamy, Paris


    Nummer: h13

    Naam: Musette

    Bouwer: Thibouville, J. Lamy, Paris

    Bouwjaar: 1900

    Materiaal: ahorn/ivoor

    Lengte(mm): 368

    Kleppen: nvt


    Dit is een algemenere variant van de musette dan nr. h08.

  • Hobo uit 1870 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1870, bouwer V. F. Cervený, Hradec Kralové, Kiev


    h15

    Naam: Hobo

    Bouwer: V. F. Cervený, Hradec Kralové, Kiev

    Bouwjaar: 1870

    Materiaal: ebben/nikkel

    Lengte(mm): 580

    Kleppen: 11, nikkel, rond, bol


    Terwijl in Duitstalige landen het ‘Duitse’ model hobo met de karakteristieke ui gemaakt blijft worden (h10) stapt de vooruitstrevende firma Cervený uit Hradec Kralové in Tsjechië over op het door Triébert ontworpen slankere système trois. Het dubbele G/Gis vingergat is gehandhaafd, ondanks de al aanwezige Gisklep.

  • Hobo uit 1830 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1830, bouwer Triébert, Guillaume


    h18

    Naam: Hobo

    Bouwer: Triébert, Guillaume

    Bouwjaar: 1830

    Materiaal: ebben/zilver

    Lengte(mm): 566

    Kleppen: 10, zilver, rond


    In 1804 emigreert Georg Ludwig Wilhelm Triebert naar Frankrijk en vestigt zich in Parijs eerst als meubelmaker en later als hobomaker en verfranst zijn naam tot GuillaumeTriëbert. Later wordt hie bijgestaan door zijn zoons Charles en Frédéric. Hij wordt rond 1830 beschouwd als de beste hobomakers van afrankrijk. In de werkpllats wordt het instrument in stappen ontwikkeld tot systéme trois, quattre, cinque en six. Dit vroege exemplaar is van syséme trois. Dit is een van zijn vroegste hobo’s, nog geheel volgend het Duits model (met ui). Vergelijk met h10.

  • Hobo uit 1900 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1900, bouwer anoniem, Spanje


    Nummer: h21

    Naam: Dulzaina, gralla

    Bouwer: Anoniem, Spanje

    Bouwjaar: 1900

    Materiaal: hout

    Lengte(mm): 340

    Kleppen: 8, messing, rond


    Vrijwel alle culturen kennen een of andere vorm van schalmei die later door de familie Hotteterre zijn gefatsoeneerd tot de hobo. Deze dulzaïna in Spanje, de bombarde en musette in Frankrijk, de piffaro in Italië et cetera. Vaak worden ze gebruikt tezamen met de plaatselijke doedelzak.

  • Hobo uit 1850 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1850, bouwer anoniem (Triébert?)


    h22

    Naam: Engelse hoorn

    Bouwer: Anoniem (Triébert?)

    Bouwjaar: 1850

    Materiaal: hout met leer bekleed

    Lengte(mm): 0

    Kleppen: 12, nikkel, rond


    De althobo of Engelse hoorn klinkt een kwint lager dan de (sopraan)hobo. De naam Engelse hoorn is vreemd, want het is noch Engels, noch een hoorn. Het is wellicht een verbastering van ‘cor anglé’ , geknikte hoorn. De peervormige beker geeft het instrument een omfloerste, melancholieke klank, vooral in de Romantiek gaarne toegepast. In de tijd dat de klepsystemen nog eenvoudig waren maakte met hem geknikt of gebogen. Na verdere ontwikkrelingen is dat niet meer nodig.

  • Hobo uit 1890 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1890, bouwer Albert, Jacques, Brussel


    h23

    Naam: Hobo

    Bouwer: Albert, Jacques, Brussel

    Bouwjaar: 1890

    Materiaal: ebben/verzilverd

    Lengte(mm): 567

    Kleppen: 15, verzilverd rond, 4 ringen


    Het laatste door Frédérique ontwikkelde model ’système six’ genoemd is ook bekend onder de naam: ‘Modèle Conservatoire’. Een der bekende bouwers is Jaques Albert in Brussel.

  • Hobo uit 1850 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1850, bouwer Carl Horn, Siegen


    h24

    Naam: Hobo

    Bouwer: Carl Horn, Siegen

    Bouwjaar: 1850

    Materiaal: ebben

    Lengte(mm): 577

    Kleppen: 11, nikkel, rond


    Duitse hobo maar volgens Frans systeem. (Système trois?). Heeft een stemschuif, dat is nogal ongebruikelijk voor een hobo.

  • Hobo uit 1720 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1720, bouwer Richters, Hendrik, Amsterdam


    h25

    Naam: Hobo

    Bouwer: Richters, Hendrik, Amsterdam

    Bouwjaar: 1720

    Materiaal: buxus, messing

    Lengte(mm): 670

    Kleppen: 3, mesing, rond/vierkant


    De hobo is door de familie Hotteterre in La Couture en Parijs ontwikkeld uit de wijdere ‘open lucht’schalmeien. De noot D werd naar onderen uitgebreid met een C, maar omdat nog niet vaststond welke hand onder gehouden werd, is de hefboom als zwaluwstaart uitgevoerd en werd de boven gelegen Dis in duplo uitgevoerd. Voor F/Fis en G/Gis zijn dubbele gaten geboord. Op de hobo werkt dat goed wegens de nauwe boring.

    De ontwikkeling van de hobo na de invloed van Hotteterre vindt voor een groot deel in

    Amterdam plaats. Schalmeien hadden net onder het riet een ‘pirouette’, een schijfje waartegen de lippen werden gesteund. Bij de hobo neemt men het riet tussen de lippen waardoor een betere controle mogelijk is. De vroegste hobo’s (waaronder deze) hebben nog een rudiment ervan.

  • Hobo uit 1750 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1750, bouwer Blockley, John, Ullesthorpe


    h26

    Naam: Hobo

    Bouwer: Blockley, John, Ullesthorpe

    Bouwjaar: 1750

    Materiaal: peren?hout, messing

    Lengte(mm): 585

    Kleppen: 2, messing, rond


    De meeste hobo’s houden lang (in Wenen zelfs tot vandaag) de karakteristieke ui met uitsluitend een decoratieve functie, maar in Engeland prefereren sommige bouwers halverwege de achttiende eeuw het ‘straight topped model’.

  • Hobo uit 1850 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1850, bouwer anoniem, Wenen


    h28

    Naam: Hobo

    Bouwer: anoniem, Wenen

    Bouwjaar: 1850

    Materiaal: ebben/nikkel

    Lengte(mm): 570

    Kleppen: 3, messing


    Een typisch voorbeeld van de Weense hobo. Vrijwel overal werd dit archaïsche model rond 1850 verlaten, maar bij de Wiener Filharmoniker is hij, gemaakt door de firma Zuleger verplicht.

  • Hobo uit 1970 - klik hier voor meer info

    Hobo uit bouwjaar 1970, bouwer anoniem


    h29

    Naam: oboe d'amore

    Bouwer: anoniem

    Bouwjaar: 1970

    Materiaal: buxus/messing

    Lengte(mm):

    Kleppen: 3, messing


    Museum Vosbergen bezit geen oude Oboe d’amore, vandaar deze kopie. De ‘d’amorebeker’ maakt de klankkleur van de laagste tonen omfloerst, melancholiek. Palmhout (buxus) trekt tamelijk heftig krom. Dat is er de oorzaak van dat na 1840, als men kleppen met assen in de langsrichting gaat verbinden overgaat op tropische hardhouten, die stabieler zijn.


UITGELICHT: DE AULOS

Vroegste afbeelding van de aulos, Cycladencultuur, 2600 v.C.

De trots van ons museum: de aulos.


Dit is een tamelijk complete aulos, de dubbelschalmei uit de Griekse oudheid die zo vaak op vazen en schotels is afgebeeld. Dit exemplaar is in de 19de eeuw op Rhodos opgegraven  door Sir Alfred Biliotti, die in dienst van de Britse ambassade o.m. op Rhodos, archeologie als liefhebberij had. In 1885 heeft hij zijn collectie via Sotheby’s geveild en kwam de aulos in het Pitt Rivers Museum in Farnham, Dorset terecht. Dat heeft hem in ca 1970 weer via Sotheby’s verkocht aan een Londense antiquair en zo kwam hij in Museum Vosbergen terecht. 

De aulos (αὐλός, meervoud auloi, αὐλοί, ) is een blaasinstrument dat met een riet wordt gespeeld en is vrijwel altijd dubbel, hoewel ook een monaulos bestond. Ze komen al millennia voor Christus voor en blijven in gebruik tot in de Romeinse tijd, waar hij tibia genoemd wordt. Ons exemplaar dateert uit de vijfde eeuw v.C.. Min of meer complete auloi uit die tijd zijn zeer zeldzaam, omdat ze uit losse stukken bestaan en kwetsbaar zijn en de Grieken hadden niet de gewoonte grafgiften mee te geven. Alles bij elkaar zijn er nog ca. 12 fragmenten uit deze periode bekend, waarvan maar een paar in musea. De bekendste is de (houten) “Elgin” aulos in het British Museum in Londen. Auloi werden in verschillende lengten, dus toonhoogten gemaakt. De twee pijpen zijn ongeveer even lang. Bestudering van de vele afbeeldingen doet vermoeden dat de linker pijp  zo’n 10% langer was. In latere eeuwen verandert het instrument aanzienlijk: de pijpen krijgen kleppen en zijn omhuld met metalen buizen, die door ze te verdraaien meerdere toongaten kunnen produceren. In Pompeï is een tiental instrumenten gevonden van zo’n type.

Onze aulos is, zoals te doen gebruikelijk, gemaakt van bot van een middelgroot hert, bijvoorbeeld een damhert. Het middenvoetsbeentje (metatarsus) leent zich voor een stukje van ca.  10 cm. Belangrijk is dat van ons fragment de posities van de vingergaten van beide pijpen te zien zijn, waardoor het mogelijk was een kopie te maken en de toonreeks te reconstrueren. De kopie die onder de oude is afgebeeld is dan ook van damhertenbot gemaakt, met zilveren bandjes ter versteviging van de tappen waarmee de delen aan elkaar verbonden zijn. Ook bij de oude waren de tappen verstevigd, maar het is onbekend waarmee.

Over de speelwijze is weinig bekend. Daar het instrument akoestisch gezien een klarinet is klinkt hij een octaaf lager dan een fluit van dezelfde lengte: een opmerkelijk volle klank met een Oosters tintje.  Waarschijnlijk is de linker pijp (hier de bovenste) vooral als bourdon gebruikt die echter waarschijnlijk wel kon wisselen, zoals dat ook op de Sardijnse Launeddas, het in de huidige tijd meest verwante instrument, gebeurt.


Men weet nog steeds niet zeker of de aulos werd gespeeld met een dubbel (hobo)riet of een enkel (klarinet)riet, maar men vermoedt het eerste, hoewel vrijwel alle moderne nazaten in het Middellandse Zeegebied enkele rieten hebben. Helaas is er niet één riet overgeleverd. Er is een zeer gedetailleerd verhaal door de bioloog Theophrastus bekend waarin hij vertelt waar het beste riet groeit, wanneer je het moet oogsten en dat de vijfde knoop van onderen het meest geschikt is maar hij zegt helaas niet of je een enkel of dubbel riet maakt. Het instrument van de hiernaast op een  muurschildering uit het ‘graf van de luipaarden’ uit Tarquinia afgebeelde aulosspeler heeft zeker een dubbel riet maar… dat is een Etrusk en geen Griek. Misschien waren beide typen in gebruik. Zeker is dat circulaire ademhaling werd gebruikt, de techniek die ook door didgeridooblazers en alle volksschalmeispelers wordt toegepast: men blaast met bolle wangen en heeft zodoende wat reservelucht. Dan kun je door je neus inademen terwijl je met je wangen blijft blazen. Het resultaat doet, mede door de doorgaande bourdontoon, sterk aan een doedelzak denken. Op vaasschilderingen zijn de bolle wangen vaak duidelijk te zien en er zijn Oudgriekse teksten bekend waar een en ander wordt beschreven. Op veel afbeeldingen is te zien dat auleten een forbeia (phorbeiá) dragen, een mondband met openingen voor de rieten die de bolle wangen in bedwang houden.

Het instrument heeft een sterk Dionysisch karakter: bij bachanalen en soortgelijke alcoholrijke feestjes was hij echt onmisbaar, zowel bespeeld door mannen als door vrouwen, maar ook sportwedstrijden werden door aulosspel opgeluisterd en er waren ook concoursen voor auleten, de spelers. Beroemde auleten waren vergelijkbaar met onze popsterren: we kennen nu nog namen van beroemdheden!

De afgebeelde zangles toont dat ook in het onderwijs het instrument van pas kwam en bovendien toont die schotel het foedraal waarin de pijpen werden bewaard, met het ‘rietenhoudertje’. Het wordt opmerkelijk vaak afgebeeld en was gemaakt van het kostbare luipaardbont 


Over het ontstaan van de aulos bestaat een tamelijk gruwelijke mythe: de faun Marsyas vond het instrument dat Athene had weggegooid nadat ze haar spiegelbeeld met bolle wangen had gezien. Hij bekwaamt zich erop en daagt Apollo uit voor een wedstrijd. De winnaar mag “alles met de verliezer doen”, waarbij Marsyas denkt aan iets in de erotische sfeer. Koning Midas wordt aangewezen als jury en hij wijst Marsyas aan als winnaar en dat was geen goed idee met een god als verliezer. Midas krijgt ezelsoren aangemeten en verliezer Marsyas wordt levend gevild!

De laatste tijd wordt, vooral in Engeland veel werk gemaakt van het maken en bespelen van kopieën, sommige ook van hertenbot. Op de Engelstalige Wikipedia en op Youtube zijn daar fraaie voorbeeldcn van te vinden. Barnaby Brown is een virtuoze aulosspeler.


Op de onderste afbeelding ziet u zangles. Zie het foedraal.


Sadie, 2000

Sadie 2001

Baines 1967

Wegner 1949

Wegner 1963

Philostratus 200

ALTHOBO, ENGELSE HOORN

De hobo ontstaat in de zeventiende eeuw uit de schalmeien, wijdere en luidere instrumenten, vooral geschikt voor musiceren in de buitenlucht. Deze schalmeien bestonden in verschillende liggingen, zoals alle instrumenten die in de renaissance in gebruik waren vanwege het betrekkelijk kleine bereik. De lagere werden pommers genoemd. In de loop van de zeventiende eeuw werden deze schalmeien door toedoen van de bouwersfamilie Hotteterre geciviliseerd tot de slankere hobo’s.  Vanaf het begin zijn er ook bij deze meer geacheveerde hobo’s naast het standaard sopraaninstrument ook lagere varianten geweest. De oboe da caccia (jachthobo), een kwint lager, de oboe d’amore (liefdeshobo), een kleine terts lager en de althobo, om duistere redenen cor anglais, engelse hoorn, genaamd (het is noch Engels, noch een hoorn), een kwint lager, waarschijnlijk ontstaan uit de jachthobo met ‘amore’beker.

Een mogelijke verklaring die echter niet door alle musicologen wordt onderschreven is dat het instrument vroeger, toen het een knik had, ‘cor anglé’ genoemd zou zijn wat later werd verbasterd. 


Een oboe da caccia bezit ons museum niet en van de oboe d’amore alleen een moderne kopie.

De hieronder afgebeelde althobo is gebogen, een vorm die in de 19de eeuw gebruikelijk was. Het maken van kromme houten instrumenten is een probleem omdat boren gewoonlijk rechtuit gaan. Er zijn een paar methoden gebruikelijk geweest. Deze althobo werd recht geboord, van wigvormige inkepingen voorzien en gebogen en bijgeschaafd; daar er geen watervaste lijmen bestonden werd hij met leer overtrokken. Het kistje is dan natuurlijk ook van die vorm! Tegenwoordig zijn Engelse hoorns recht met alleen een gebogen buisje (de ‘s’) voor het riet. De intussen verder ontwikkelde kleppen komen dan toch onder bereik van de vingers. De beker wordt, net als die van de oboe d’amore, eivormig gemaakt wat een wat omfloerste toon veroorzaakt. 

Bate, 1975

Joppig 1981

Share by: