De hommel

KENMERKEN EN GESCHIEDENIS

Er bestaat een aantal muziekinstrumenten waarop de begeleiding beperkt is tot een vaste toon of een vast akkoord. Zo’n begeleiding wordt in Nederland en Frankrijk bourdon genoemd en in Engeland drone. De  namen duiden op de indruk die zo’n begeleiding maakt: bourdon is Frans voor hommel, drone is dar, mannetjesbij. De werking van zo’n bourdon is onverwacht effectief. De voordracht wordt buitengewoon indringend. Bekende voorbeelden zijn doedelzak, draailier, hommel en de Griekse aulos.


De hommel is een eenvoudig, vaak zelfgebouwd tokkelinstrument. Het bestaat uit een meestal langwerpige platte klankkast waarop in de lengterichting een aantal snaren is gespannen evenwijdig met het bovenblad, waardoor het in de Hornbostel-Sachsindeling tot de citers behoort. De snaren zijn ten dele bedoeld om de melodie op te spelen en ten dele om als bourdon te fungeren. Bij het bespelen ligt de hommel voor de speler op tafel met de snaren evenwijdig met de tafelrand. Het tokkelen gebeurt rechts en met een plektrum, vroeger vaak een ganzenpen en de snaren worden verkort door de linkerhand met een stokje. 

In Vlaanderen, met name rond Brussel en Antwerpen heet hij behalve hommel ook vlier, een naam met onduidelijke etymologie en in het Zuiden epinet. In Nederland was hij tot ca. 1940 te zien op Ameland onder de naam ‘Noordse balk’. Onder de snaren bevinden zich fretten, vaak simpel gemaakt van koper- of ijzerdraad, gestoken in gaatjes in het bovenblad, maar bij professionele instrumenten op een hardhouten toets zoals op een gitaar. De fretten zijn zo verdeeld dat op de eerste twee of drie snaren, van de speler af gerekend een diatonische toonladder wordt gespeeld met als laagste toon de kwart onder de grondtoon, de dominant. Veel melodieën beginnen met die onderkwart, althans in onze streken. Er wordt derhalve steeds in dezelfde toonsoort gespeeld waardoor met een beperkt aantal tonen kan worden begeleid.

Dat zijn op de volgende snaren de dominant, de tonica (grondtoon), en soms een terts, in wisselende volgorde. In Engeland beginnen veel versjes juist met de grondtoon. (Bij ons is het: “Wilhélmus”, in het VK: “Gód save our gracious Queen”). De hommel, die daar ‘dulcimer’ en in Amerika ‘Appalachian dulcimer’ genoemd wordt heeft daartoe een extra fret voor de verhoogde zevende trap. Er bestaat daarnaast nog een aantal andere varianten. In Hongarije heet het instrument ‘citera’ en het is uitgebreider: er zijn op de citera vier melodiesnaren, unisono gestemd; de eerste twee, hebben fretten zoals hierboven beschreven en de volgende twee hebben juist de tussenliggende halve tonen. Daardoor is het ook mogelijk in andere toonsoorten te spelen. (Een dergelijke verdeling is ook te vinden op de Yougoslavische tamburica). De Hongaren gaan ook verder met hun bourdonsnaren: in F wordt dat: c-f-a-c’-f’-a’. Behalve het gewone schroevenhoofd heeft de citera ook vier trapsgewijs aan de zijkant aangebrachte extra hoofdjes voor de kortere snaren. 


In Oostenrijk wordt het instrument nog verder uitgebreid met vele begeleidingssnaren en of –akkoorden en een volledig chromatische toets. Het wordt daar als Zither bijna het nationale instrument.


De hommel komt in nog veel meer landen voor: onder meer in Duitsland als ‘Scheitholz’, dat houtblok betekent, in Noorwegen als ‘langeleik’, in Zweden als ‘hummel’ en in Frankrijk heet hij ‘epinette des Vosges’. Hij wordt daar ook fabrieksmatig gebouwd en heeft tot een opleving geleid met orkestjes als gevolg. Het instrument is eenvoudig van constructie en daarom goed zelf te maken en ook het spelen is relatief gemakkelijk. Ikzelf heb op de basisschool van mijn kinderen een paar jaar de leerlingen hommels laten maken. Ze zochten zelf op de markt sinaasappelkistjes voor het hout en we hadden een waterschadepartijtje mandoline-mechanieken en overjarige gitaarsnaren. Het koste maximaal vijf gulden per hommel. Groot succes: aan het eind van het jaar gaven we concerten voor de ouders. 


Boone, 1976
Douwes, 169
Praetorius 1619

Buchner 1971

Share by: