De koto

Kenmerken en geschiedenis

De koto is de in Europa meest  bekende Japanse variant van de lange citers die overal in het verre Oosten worden bespeeld: in China, Korea, Vietnam , Mongolië etc. komen soortgelijke citers voor. Men gaat ervan uit dat de Chinese, zheng genaamd, de oorspronkelijke vorm is, en dat die met de ‘culturele ambassadeurs’, die Japan al lang geleden op pad stuurde om te kijken wat er overzee van hun gading was al in de achtste eeuw naar Japan gekomen is en is aangepast aan de plaatselijke wensen.


Het moderne instrument  heeft sindsdien maar weinig wijzigingen ondergaan: het bestaat uit een ca 1,80 m. lange, zowel in de lengte als in de breedte gekromde klankkast waarover 13 even lange  en dikke snaren zijn gespannen zonder stemmechanisme met een bepaald soort knoop; alle met dezelfde spankracht. Deze snaren (vroeger van zijde maar tegenwoordig vaak van een nylonsoort) lopen aan beide uiteinden over vaste kammen maar worden onderweg door verplaatsbare kammen op de gewenste toonhoogte gestemd. De stemming is pentatonisch (vijf tonen binnen het octaaf), enigszins afwijkend van onze gelijkzwevende stemming en de toonladder wordt bepaald door het soort muziek dat ten gehore gebracht wordt. 

Bij het bespelen wordt de koto horizontaal op de grond geplaatst en de speler zit er met gekruiste benen of geknield achter. De snaren worden rechts van de verplaatsbare kam getokkeld met wijsvinger, middelvinger en duim, die daartoe van plectra zijn voorzien. Met de linkerhand kan de snaar dan links van de kam omlaag worden gedrukt waarbij de spankracht en daarmee de toon wordt verhoogd. Zo kan men glissandi realiseren, toonhoogtes bereiken die afwijken van de gekozen stemming en verfraaiende tremolo’s toevoegen.


Er zijn vele genres kotomuziek, van klassieke hofmuziek (gagaku) tot luchtiger amusement en het instrument wordt in solo’s gebruikt maar ook in ensembles, meestal met de luit shamisen en met de kerffluit shakuhachi.


Sadie 1984

Kotei, 2001

Share by: