De rebab

KENMERKEN EN GESCHIEDENIS

De vroegste afbeeldingen van gestreken instrumenten komen vanaf de tiende eeuw in het Midden-Oosten voor (hoewel sommigen op een van de muurschilderingen in Lascaux (17.000 v.C.) een strijkstok menen te ontwaren). Van daaruit verspreiden ze zich, o.m. door de Moren via Noord-Afrika naar Spanje, en naar het verre Oosten. Een van de vormen die vooral in het Oosten nog steeds veel voorkomen is de spiesvedel, eigenlijk een logisch vervolg op de muziekboog:  een stok (spies) wordt diametraal door een klankkast gestoken; aan het onder uitstekend deel worden snaren (vaak twee) bevestigd en bovenaan worden de snaren ook weer aan de spies bevestigd door middel van een stemmechanisme.


Onderweg lopen de snaren over een kam die op het bovenblad (meestal van huid, soms van hout) rust. Door deze opzet wordt de spankracht van de snaren geheel door de stok gedragen en heeft de verbinding tussen lichaam en hals geen constructieve functie; een duidelijk voordeel boven bijvoorbeeld de Westerse viool. Het aan de onderkant uitstekende deel van de spies wordt als steun gebruikt op de knie of op de grond, net als de pin van de cello. In vrijwel alle culturen op de wereld komt wel een vorm van spiesviool voor. Bekend zijn de hier afgebeelde rebab uit Indonesië, de erhu en sanxian uit China, de samisen uit Japan en de kemanche uit Iran.


Deze Indonesische rebab is ook van  Perzisch-Arabische oorsprong en ook de naam is dat. Veel snaarinstrumenten zijn onder een variant van die naam bekend: rubab, rabab, rabob etc. Het woord ‘rebab’ betekent strijkinstrument.

De hartvormige klankkast is uit één stuk hout gestoken of opgebouwd uit delen van o.a. kokosnoten en overdekt met een stuk van de maag, darm of blaas van een karbouw en is aan de achterkant bedekt met een vaak fraai geborduurd jasje. De twee metalen snaren lopen over een kam van djatihout die boven smal is maar onder wijd uitloopt en met dat brede deel hoog op het klanklichaam is geplaatst. De snaren zijn aan de hals bevestigd met twee lange, fraai gedraaide stemknoppen. De hals is rond en er is geen toets: de snaren worden met de vingers zacht aangeraakt en niet zoals bij ons op de hals gedrukt; ze zijn in een kwint gestemd. Onze rebab heeft een houten hals, maar er zijn ook deftige met een hals van ivoor en hoorn. De strijkstok, van hout met een sierlijk handvat, wordt onderhands vastgehouden en de ringvinger en pink spannen daarbij de paardenharen. De snaren worden aangestreken waar het klanklichaam en de hals in elkaar overgaan. Als de rebab niet wordt bespeeld staat hij op een met houtsnijwerk versierde standaard.



Het instrument speelt een belangrijke rol in de diverse gamelans; het hoort tot de ‘panerusan instrumenten’, die dragen vaak de melodie voor die dan door anderen wordt overgenomen zodat een soort canon-effect ontstaat. Naast de getoonde rebab uit Java zijn er vele verwante soorten uit andere eilanden en Maleisië.


Kunst, Jaap, 1934

Sadie, 1984

Share by: