De trompet

Kenmerken en geschiedenis - de natuurtrompet

De trompet is een der koperen blaasinstrumenten. De trilling wordt opgewekt door de lippen van de speler in een ketelvormig mondstuk. De lucht in de lange dunne buis komt daarbij in een staande golf. Merkwaardigerwijze is het conische eind van de buis en de wijde beker voor golven een ‘vast’ eind en vormt zich een knoop! De eerste vier mogelijkheden, we noemen ze harmonischen, zien er uit als in onderstaand figuur. In Nederland zegt men meestal ‘boventonen’; waarbij de eerste boventoon dus de tweede harmonische is, ik prefereer daarom de Engelse gewoonte om ze ‘harmonischen’, harmonics, te noemen.


De frequenties verhouden zich als 1:2:3:4 enz. Dat levert de hieronder afgebeelde toonreeks op. Aan het eind van dit hoofdstuk is de tabel herhaald die bij ‘Toonladders’ is berekend.

Boventonen trompet

De notatie is altijd in C maar er waren onder meer trompetten in Bes, C, D, Es en zelfs F.  De grondtoon (C) wil op zo’n nauwe buis niet, men begint met de tweede harmonische c en dan volgen kwint, kwart, tertsen enz. waarmee de militaire signalen gemaakt worden. Het hoge register, vanaf c’’ vormt een vrijwel zuivere toonladder met een veel te lage septiem en wordt het ‘clarinoregister’ genoemd. 


Halverwege de achttiende eeuw was het ‘Clarinblasen’ tot ongekende vaardigheid uitgebouwd. Sommige virtuozen bliezen tot de twintigste harmonische! Het absoluut hoogtepunt wordt bereikt in het tweede Brandenburgs concert van J.S. Bach. Bovendien gespeeld op de allerhoogste F-trompet. Fanfares worden gemaakt op intervallen tot een terts, 4:5 en 5:6, dat is met de lipspanning goed te doen; u hoort het elk jaar op 4 mei op de Dam, maar de harmonischen 10 en 11 scheiden is veel moeilijker. Op moderne kopieën worden gaatjes aangebracht op strategische plaatsen. Een gat maakt een knoop onmogelijk en daarmee kun je sommige moeilijke tonen beter isoleren van de buren en daarmee wordt de trefkans groter.


De techniek van het clarinoblazen is geheel verloren gegaan; in Haydns symfonieën van rond 1800 komen nog slechte eenvoudige fanfares voor, maar gelukkig experimenteerde men toen met kleptrompetten met gaten zoals op ophicleïde en serpent. Dat maakte een diatonische toonladder mogelijk in de  lagere regionen. Haydn en Hummel maakten er hun trompetconcerten voor. Nog wat later komen de ventielen. In de zestiger jaren van de 20ste eeuw wilde niemand geloven dat de hoge Bachpartijen voor een clarino bedoeld waren. Wellicht, dacht men, op een zink? Er zijn toen ‘Bachtrompetten’ gemaakt heel korte hoge trompetjes met vier ventielen; goed bruikbaar maar historisch en vloek natuurlijk! Bij de herontdekking van het clarinoblazen speelden Edward Tarr (1939-2020), Amerikaan maar werkzaam in Keulen, en Otto Steinkopf (1904-1980) een belangrijke rol. 

Berekende harmonischen van een theoretische natuurtrompet met grondtoon van 100 Hz, de intervallen in cents, zodanig gereduceerd dat clarinotoonladder weer op 100 Hz begint, daarnaast dezelfde toonladder die volgt uit de stapeling van kwarten volgens Pythagoras. De tonen komen op de septiem na aardig overeen. In de praktijk is de trompet natuurlijk geen ‘ideale’ buis. Veel hangt af van de vaardigheid van de bouwer (het geheim van de smid) en van de blazer.


Altenburg 1795

Baines 1967

Rossing 1990

Bate 196

Natuurtrompet begin 19e eeuw
Toonladder van Harmonischen
Clarino, Meink & Lauber, Tar model, ca. 1960

de echotrompet

Hoewel ook in de barok het toepassen van een “echo”, een zachtere herhaling, niet ongewoon is blijkt het toch vooral een romantische stijlfiguur te zijn. Een negentiende-eeuws boek over muziekpraktijk wijdt al gauw een heel hoofdstuk aan “hoe een echo te spelen”. Ook in de opera is het een bekend fenomeen: de graaf zingt op het toneel een dramatische aria en daarna antwoord zijn knecht uit het bos in de verte.


Op de trompet realiseert men dat door, naast zachter te spelen, een demper toe te passen: een kegelvormig object dat losjes in de beker van het instrument past waardoor de toon zachter en wat ‘geknepen’ wordt. “Dat moet beter kunnen” heeft Friedrich Schmidt in ca. 1860 gedacht. In 1873 patenteert hij zijn Echomaschine, een vierde ventiel waardoor de normale weg van de geluidsgolf wordt verplaatst naar een alternatieve ‘beker’, die de vorm heeft van de standaardbeker-met-demper: naar het eind toe wordt hij niet wijder, maar nauwer. Het resultaat is verbluffend! Veel effectiever dan het inbrengen van zo’n demper en bovendien sneller. Op momenten dat de echo niet aan de orde is kun je het extra onderdeel gewoon thuis laten. Het instrument is als nieuw, vooral omdat het al die tijd in een prachtig mahonie kistje is bewaard.


Verder was Schmidt de uitvinder van het ‘Köllner Ventil’. Het draaiend deel daarin wordt gecentreerd door puntschroefjes. Het ontwerp vond niet veel navolging, terecht; het is erg gevoelig voor ontregeling. Echo-instrumenten, meestal kornetten trouwens, zijn in de jaren 20 van de 20ste eeuw een tijd populair geweest in de jazz-scene in Amerika. Bouwers als Conn en Fischer verkochten ze, naast jazzophones, wow-wow trompetten etc.


Echotrompet, Friedrich Fischer
Share by: